Biobeurs, Zwolle, 22 januari 2020

Boerentroonrede 2020:

De Biologische boer heeft goud in handen

Uitgesproken door Tineke van den Berg, Stadsboerderij Almere

"Ik weet al dat ik, als ik ga studeren, landbouw zal kiezen. Want boeren werken met de levende natuur en voeden de mensen. Dat maakt het voor mij zo interessant.” Deze regels schreef ik op mijn achttiende in een opstel over mijn toekomst.

Dat ik 40 jaar later de boerentroonrede zou uitspreken, had ik niet kunnen voorspellen!

Het is een bijzondere eer om hier te zijn en in deze roerige tijd mijn kijk op de toekomst te mogen geven. Graag wil ik ook iets vertellen over mijn achtergrond en over de geschiedenis van ons bedrijf.

Ik groeide op in een groot gezin in de bollenstreek in Zuid-Holland. In de zomervakanties gingen we bollen pellen bij de bollenboer buiten het dorp. Wij hadden thuis geen boerenbedrijf. We woonden in een rijtjeshuis. Wel waren we altijd buiten. We speelden, gingen op onderzoek uit en beleefden avonturen bij de sloot en in het bos.

Voor mij was boer worden dus geen vanzelfsprekendheid. Toch was er, achteraf bezien, in mij altijd een vanzelfsprekende aantrekking tot de landbouw.

In dat opstel over mijn toekomst stond verder:

“Mijn ideaal is dat ik wat ik tijdens mijn studiejaren ga leren, in mijn verdere leven zal toepassen om mij zelf nuttig te maken voor de wereld. Alle mensen samen hebben de wereld al heel wat viezer en rommeliger gemaakt, en ik vind dat alle mensen zich dan ook moeten inspannen om de aarde weer wat leefbaarder te maken. Hierbij denk ik aan verbeteringen in de landbouw. Misschien blijft het een droom, misschien wordt er iets van waar. In ieder geval: zo zie ik mijn toekomst”. Tot zo ver mijn oude opstel.

Mijn lieve moeder leerde haar kinderen: Je moet altijd blijven dromen. Ze zei dat niet omdat ze wilde dat wij dromerige types zouden worden, maar omdat ze wist: Alle veranderingen in je leven beginnen met een droom. Een droom geeft je de power om ergens voor te gaan en tegelijk geeft het je de stip op de horizon waar je naar toe wilt. Ik dacht: boer worden, dat moet mogelijk zijn. Ik ging dus naar de landbouwschool (in Deventer en later in Groningen). In stageperiodes en zomervakanties werkte ik bij boeren.

Tot mijn geluk ontmoette ik Tom die eenzelfde droom had. Ook hij kwam niet van de boerderij. Er was voor ons dus geen ouderlijk bedrijf. Dat maakt het in Nederland best lastig om als boer te beginnen. Je hebt immers geen productierechten, en het kopen van grond was voor ons financieel gezien, ondenkbaar. Maar toch: in de zomer van 1996 streken we met een handvol koeien en een derdehands trekker op het toen nog prille stadslandgoed De Kemphaan bij Almere neer. Het was daar een 'schone wildernis' waar veel moest gebeuren. De vruchtbare polderklei bood ons een kansrijke basis.

Nu vormen we samen met Daniel, Hendrik, dochter Roos, zoon Tycho en vele anderen, het team van ons bio-dynamische bedrijf, de Stadsboerderij in Flevoland bij Almere.

Als nieuwe boer beginnen had ook een voordeel: we konden er van het begin af aan onze eigen invulling aan geven, en onze droom gaan waarmaken. Die droom was: een grootschalig, gemengd bedrijf met een ruime vruchtwisseling voor akkerbouw en groenteteelt, en met koeien voor de mestvoorziening. Zo gezegd, zo gedaan. We pachtten overal in en rond Almere stukjes grond van de gemeente, van Staatsbosbeheer en van het Rijk. We werkten vanaf het begin, aan een hechte relatie met de omgeving: door het verzorgen van de bodem, maar ook door inbedding in het landschap en de omringende natuur. Én natuurlijk door het samenspel met de mensen in de stad, voor wie we voedsel produceren. Op die manier hoopten we bij te dragen aan een landbouw die niet losgezongen is van haar omgeving, maar daar innig mee is verbonden.

Ik denk dat de we daar de toekomst van de Nederlandse landbouw moeten zoeken.

De vraag is nu: Hoe kunnen we die verbindingen versterken?

In de eerste plaats gaat het erom de landbouw weer te verbinden met de bodem. Daarnaast gaat het ook om verbinding met de samenleving.

In die verbinding met de bodem spelen twee zaken een belangrijke rol: de humusvoorraad en de bemesting. Daarin ligt de kern van wat biologische landbouw kan bijdragen aan de grote vraagstukken waar we in de landbouw voor staan.

Het onderwerp ‘bemesting’ is actueel en urgent vanwege de stikstofcrisis. We vergeten door die crisis bijna dat stikstof een waardevolle voedingsstof is voor de plantengroei. Ze komt via organische mest en kunstmest in overvloed op de Nederlandse akkers terecht.

Een deel spoelt uit als nitraat, of vliegt de lucht in als ammoniak. Dit deel gaat voor de plantengroei op de akker op dat moment verloren. De stikstof die in de bodem blijft, wordt omgezet door wat we zo mooi het ‘bodemleven’ noemen. Naarmate het bodemleven beter floreert, kan er meer stikstof worden omgezet tot bruikbare plantenvoeding. Veruit het grootste deel van het bodemleven bestaat uit bacteriën en schimmels. Ze zijn slechts zichtbaar met de microscoop, maar hun werking is reusachtig. In een rijke bodem komt de hoeveelheid bodemleven per hectare overeen met het volume van een kudde koeien. Hoe is het om je voor te stellen dat dat in de akker leeft!

In feite is het bodemleven de beste recycler in de akkerbouw. Ze verteert alles: mest, stro en gewasresten, en zet het om in waardevolle humus. Humus wordt opgebouwd in het samenspel van plantengroei en bodemleven. Ik zie het als de taak van de boer om dat samenspel te verzorgen. Daarin ligt de toekomst van onze landbouw.

Toen ik begin jaren tachtig aan de Hogere Landbouwschool studeerde, was het in de reguliere veehouderij nog normaal om per hectare 400 kg stikstof uit kunstmest te strooien. Als je minder gaf, ging dat ten koste van de opbrengst, dus 'beter wat te veel dan te weinig geven' was toen het motto. Dat deed dan ook iedereen. Den Haag en Wageningen keken ernaar en vonden het goed. Maar die hoge bemestingsniveaus maakten van koeien wandelende stikstofbommen. Het mag duidelijk zijn dat dat niet aan de koe ligt, maar aan de hoeveelheid eiwit in het voer. De torenhoge ureumgehaltes in de urine zijn in feite alleen maar pogingen van de koe om zich te ontgiften ….

De enigen die daar in die tijd wat van zeiden, waren de bio boeren. Die lieten tevens zien dat een goede gras-/klaverweide meer opbrengst gaf dan een raaigrasmat, en dat dan bovendien zónder milieuvervuiling en mét behoud van natuurlijke soorten in het grasland.

Inmiddels zijn we veertig jaar verder en zijn de stikstofgiften een stuk lager dan toen, maar nog steeds structureel te hoog. Het resultaat daarvan is – mede door een jarenlang zwalkend beleid van de overheid – een stikstofcrisis. En die kon je op je klompen zien aankomen.

Hoe moet het nu verder?

Ik denk dat het uitgangspunt van bemesting zou moeten zijn dat je alleen over de stikstof kunt beschikken die je binnen je eigen bedrijfssysteem kunt genereren. Dus niet via de import van veevoer en kunstmest, maar door de inzet van klavers of andere vlinderbloemigen die voor aanvoer van stikstof zorgen. Uitgaande van een gemengd bedrijf, kom je dan niet hoger dan 110-120 kg stikstof per hectare uit dierlijke mest, ofwel 1 grootvee eenheid per hectare. Dit komt overeen met de Demeter-norm van maximaal 112 kg. In zo’n situatie komt het stikstofoverschot nooit boven de 100 kg en met dat niveau ontstaat er geen stikstofprobleem. Het is ook daarom belangrijk als biologische boeren te streven naar grondgebonden landbouw op bedrijfsniveau. Als ieder bedrijf, of combinatie van bedrijven slechts zoveel dieren heeft, als waarvoor ze op haar eigen land voer kan produceren, dan kunnen we als sector werkelijk een halt toeroepen aan de crisissen in de landbouw die elkaar, wanneer we niet ingrijpen, zullen blijven opvolgen. We moeten beseffen dat de stikstofcrisis, fosfaatcrisis en CO2-crisis van het afgelopen jaar, alles met elkaar te maken hebben. De samenhang is evident, en de oplossing zit, voor wat het landbouwaandeel betreft, in de bodem.

Bij een kloppend bedrijfssysteem met een gezond bodemleven snijdt het mes aan twee kanten. We weten immers dat humus vastgelegde CO2 is en dat de opbouw van humus een onmisbaar aandeel levert in de oplossing van het klimaatprobleem. Behalve dat het een stikstof- en CO2- binder is, verbetert de humus ook de structuur van de bodem. Het maakt hem open voor zuurstof. Bij zware regen wordt water beter doorgelaten en bij droogte beter vastgehouden. De grond kan daardoor beter omgaan met extreme weersomstandigheden. Opbouw van humus moet dus prioriteit krijgen bij het halen van klimaatdoelen. Biologische landbouw is daarin voorloper. Op bio- en bd-bedrijven wordt humusopbouw gestimuleerd door een ruime vruchtwisseling en door het gebruik van organische mest, stro en groenbemesters.

Hoe gaat dat op ons bedrijf?

Onze prachtige Marchigiana en Fleckvieh koeien staan in dienst van de groenteteelt en akkerbouw. We voeren ze ‘s winters met natuurhooi en met gras-klaver uit de achtjarige vruchtwisseling. Van voorjaar tot laat in de herfst zijn de koeien buiten en onderhouden de natuurgebieden van Flevoland. In de winter zorgen ze voor een stal vol kostbare mest, wat wij trots ons zwarte goud noemen. Van zulke mest heb je nooit te veel! Het bouwplan van vijftien verschillende gewassen verbetert, samen met de gecomposteerde potstalmest en de groenbemesters, de vruchtbaarheid van de akkers. Ook de bodembewerking wordt toegespitst op de opbouw van humus, bijvoorbeeld door ondiep te ploegen. Verbeteringen zijn in de loop van de jaren goed merkbaar. Het ploegen kost minder brandstof, doordat het organische stofgehalte stijgt. De opbrengsten en productkwaliteit stijgen en de onkruiddruk daalt. Zo merken we heel concreet hoe verbondenheid met de bodem zowel de omgeving als de bedrijfsvoering ten goede komt.

Als tweede belangrijke verbinding noem ik de band met de samenleving. Ook dat zie ik als een taak van de boer.

'Bent u de boerin?' Dat is de vraag die ik het vaakst hoor van jonge kinderen die de boerderij bezoeken. Groot ontzag valt mij dan ten deel, plus de mededeling: ‘Ik word later ook boer’.
Bij veel oudere bezoekers maak ik mee, dat de geur van stalmest goede boerderijherinneringen oproept. Het boerenleven zit blijkbaar nog ergens in ons, en we verlangen ernaar terug. Waar zijn we dan naar op zoek?
Misschien is dit het: De loop der seizoenen ervaren; dood en leven van dichtbij meemaken; in verwondering en verbondenheid je werk doen; zingeving als beloning ontvangen, - voor mij als boer is het dagelijkse kost. Zeker in een samenleving waarin de meeste mensen in hun werk hier ver van af zijn komen te staan, besef ik welke rijkdom de landbouw biedt. Niet alleen aan boeren, ook aan burgers.

Van het begin af aan wilden we op onze boerderij daarom onze stadgenoten en andere burgers meenemen in het boerenleven. Met de naam ‘Stadsboerderij’ benadrukken we het belang dat wij hechten aan de verbinding met de stad en haar inwoners.

We krijgen dagelijks bezoek van schoolklassen, stagiairs, studenten en vrijwilligers. Ze leren over de herkomst van hun voedsel. Zo hopen we bewuste consumenten te vormen. De macht van de boodschappentas is immers onmisbaar om meer biologische producten op het bord van de Nederlander te krijgen. Door de verkoop van vlees op de wekelijkse Boerenmarkt bij ons op het erf, kunnen we het verhaal achter onze producten direct aan de klant vertellen en het plezier wat we hebben in het boerenwerk, met hen delen. Dat wordt steeds meer gewaardeerd. Het aantal bezoekers van de markt blijft groeien. Je merkt dat de boerderij-omgeving iedereen veel te bieden heeft.

In de loop van de jaren hebben inmiddels ook andere ondernemers op onze boerderij hun eigen bedrijvigheid ontwikkeld: de imker, de kok, de cateraar, de zorgondernemer, de bakker, de bloementeler, de timmerman, de kunstenaar. En sinds deze week ook de kinderopvang. De boerderij levert hun een werkplek, grondstoffen, faciliteiten, en een inspirerende omgeving. De nieuwe bedrijven leveren de boerderij samenhang, een bijenstal, een kruidentuin, en mooie producten zoals brood, gebak, jam en honing. Ze maken de boerderij steeds mooier. En ik vind het fantastisch om de overvloed van het boerenwerk met anderen te delen.

Sinds enkele jaren hebben we er een tweede erf bij in Almere-Oosterwold, op drie kilometer van de oude boerderij. Daar kunnen we een nieuwe verbindingsstap zetten: je kunt er wonen bij de boer! Rond de koeienstal verrijzen dertig woningen en een Odin-boerderijwinkel. Er worden bomen geplant, bloemen geteeld, tuinen aangelegd, bijen en kippen gehouden en werkplaatsen ingericht. Zo ontwikkelt het erf zich tot een levendige plek met de landbouw als basis. Verbinding met de samenleving maakt de landbouw ook in sociaal opzicht waardevol.

Wat zijn dan nu mijn toekomstdromen?

We zien de scheuren in ons Nederlandse landbouwsysteem met de dag groter worden. Een landbouw, waarin economie ten koste gaat van al het andere, blijkt niet langer houdbaar. We hebben een landbouw nodig, waarin niet vooral de euro’s of de regels bepalen wat de juiste keuzes zijn, maar de vruchtbaarheid van de bodem en de kwaliteit van voedsel, landschap en natuur.

Ook de minister ziet dat eindelijk in. Met kringlooplandbouw als doel, heeft Nederland er een flinke klus bij. De biologische sector kan daarbij uitstekend als voorbeeld dienen. Zij toont aan, dat als een bedrijf in landbouwkundig en ecologisch opzicht klopt, de regelgeving geen bedreiging meer is. En het vakmanschap van de boer maakt dat het dan met de euro’s ook wel goed komt.

Toch is er, ook in de biologische sector, nog veel te verbeteren. Zolang wij nog op grote schaal meststoffen uit de reguliere landbouw toepassen, en onze vruchtwisseling blijven volproppen met cash crops, werken we niet echt aan verandering van het landbouwsysteem. Als we onze biologische grondstoffen van over de hele wereld naar Nederland blijven slepen, boeren we uiteindelijk achteruit in plaats van vooruit. Dat kan en moet anders. Ik wens onze biologische sector de moed toe, om de weg vooruit te kiezen, en zelf het initiatief te nemen bij het aanscherpen van de normen.

Tenslotte, wat mij betreft: met kringlopen zijn we er nog niet. In de biologische landbouw zou de kringloop slechts een tussenstation moeten zijn. We kunnen namelijk ook gáán voor de voortdurende verbetering van de bodem, van het landschap, van het milieu, van de natuur en van de kwaliteit van ons voedsel. Als we dat doen, dan verandert de kringloop in een opwaartse spiraal. We mogen daarbij vertrouwen op de kracht van het agro-ecosysteem van de biologische landbouw. Kringlopen is aardig, maar groeien en ontwikkelen in een opwaartse spiraal, is nog veel mooier. Dan wordt elke boerderij een motor voor bodemvruchtbaarheid en biodiversiteit. Als je zo naar de landbouw kijkt, ben je als boer ook altijd in ontwikkeling, en groeit je bedrijf met je mee.

Natuurlijk is ieders situatie verschillend, maar ik ben ervan overtuigd dat iedere plek, ieder bedrijf, iedere boer, zijn eigen mogelijkheden heeft.

Er blijft dus genoeg te dromen over. Ik zou al mijn collega-boeren willen aanmoedigen: neem je dromen serieus. Er is werk aan de winkel, en we hebben goud in handen.